In voorbereiding

ONTZAG IN WOLFSKLEREN EN ANDERE VERHALEN

“Ik had gedagdroomd van zo’n tochtige blokhut als die ik twee jaar eerder met Denise in het Zwarte Woud had gehuurd, compleet met houtkachel, waterpomp, moestuin (via een ingewikkelde takelconstructie met eigen ontlasting te bemesten) en een bijzonder zwaarlijvige eik die met de grootste vanzelfsprekendheid door een gat in de zoldering groeide (de lekkage bleef wonderlijk genoeg alleszins binnen de perken). Hoewel in zekere zin een beproeving werkte ons gammele onderkomen tevens verlichtend, zoals we daar constant in gevecht waren met de elementen, zo niet in werkelijkheid dan toch in eigen beleving overgeleverd aan de willekeurig wrede grillen van de natuur. Uiteraard wist ik op voorhand dat de Veluwe de vergelijking met het Zwarte Woud bijzonder slecht doorstond, dat er een onmiskenbare menselijke orde ten grondslag lag aan deze nog zelden als ongerept ervaren natuur. Toch leefde ik in de vaste overtuiging dat ik hier dezelfde verlichtende nietigheid zou kunnen ervaren als in het Zwarte Woud of andere ongerepte streken, dat de natuur zich zelfs door de onderwerpende Nederlandse volksaard niet volledig liet beteugelen, dat de natuur zijn weg vond (om op Jurassic Park te variëren). Een naïeve gedachte wellicht, maar niettemin één die me te lief was om zomaar te verwerpen. Bovendien werd die nog gestut door de berichten die de laatste maanden steeds veelvuldiger in de media opdoken: die over de nakende aanwezigheid van de wolf.” 

Een freelancejournalist verblijft in de winter van 2015 voor drie weken op de Veluwe. Hij hoopt er afdoende rust te vinden om zijn relationele en creatieve problemen het hoofd te bieden, maar de mogelijke aanwezigheid van een nieuwsgierige mannetjeswolf trekt zijn gedachten al snel naar andere domeinen – of wat hij daar aanvankelijk voor aanziet.

Ontzag in wolfskleren en andere verhalen is een novelle over de plaats van het mystieke in een door de ratio getemde wereld, en de invloed die een onmiskenbaar wild element daarop kan uitoefenen.

MOEDER GEEF ME DE ZON

DE KAASCLUB

(‘De Kaasclub’ werd in 2018 gepubliceerd in Meander.)

In Moeder geef me de zon wordt een wereld opgeroepen van willekeurig wrede politieke machinaties, verkankerde steden, een wind die zich schor schreeuwt van waarschuwingen, en een aarde die openbarst van dorst. Als het al regent is de regen zuur, en de zeeën zijn zo vervuild dat zeedieren massaal een tot aanspoelen gedoemde ark betrekken om aan land de nieuwe zondvloed af te wachten.

In die wereld probeert de hoofdpersoon (een Houten Klaas verstrikt in de lijnen van traditie) zich zo goed als dat gaat te navigeren. Bijgestaan door de leden van de Kaasclub, tot leven gedroomd pluche, zijn met een eigen wil behepte schaduwen en de narcistische herinnering aan Lisa, stalkt hij de zon zijn innerlijke wereld rond, poogt hij de maan in een wereldwereld web te vangen, zoekt hij ruzie met spiegels, schrijft hij liefdesbrieven aan anonieme vrouwen, beweegt hij zich langs de randen van de arbeidsmarkt, en onderneemt hij een eeuwige queeste zijn aanhoudende dorst naar moedermelk te stillen.

“Dit gedicht is een opeenstapeling van een aantal prachtige beelden. Vooral ‘de hemel stond scheef van het wachten/ de aarde bol van ratio’ vind ik een stel fantastische regels. Erg veel ontzettend mooi en subtiel klankrijm ook, zoals ‘koepelt de hemel de tocht tot een tempel’.”

Juryrapport De Turingprijs over ‘De zon achterna’.

“Zijn eruditie is bijna intimiderend, maar door de inhoudelijke originaliteit is de verleiding om de verschillende historische verwijzingen in zijn gedichten eens na te gaan onweerstaanbaar.”

Erik Lange in het juryrapport van de 11de editie van de Schrijverspodiumprijs over ‘Zelf-portret in een platgeslagen spiegel’, ‘Een laatste redevoering of Een tango met Theuth’ en ‘Het feest van Saturnus of De kater van Horatii’.

“De openingsregels van dit gedicht zijn geweldig, ze zijn origineel, maken nieuwsgierig en lokken je als lezer het gedicht in. Daarnaast is het gedicht ritmisch en qua metrum ijzersterk, ik zou het erg graag ook eens voorgedragen horen worden.”

Juryrapport De Turingprijs over ‘De Kaasclub’.

“In een paar regels wordt er een heel verhaal gesuggereerd.”

Juryrapport schrijfwedstrijd Saint Amour over ‘Huwelijksreis van schaduwen’

“Jan Arends komt (door thema, stijl, beknoptheid, het geniale mistroostige beeld van de stofzuigerzak) in de gedachten, en dat is grote lof.”

Juryrapport De Turingprijs over ‘Eigen vermogen’.

“Intrigerend hermetisch, filosofisch, ambitieus en met een fascinerende verbeelding.”

Erik Lange in het juryrapport van de 10de editie van de Schrijverspodiumprijs over ‘De zon achterna’, ‘De Kaasclub’ en ‘Eigen vermogen’.

 “Een gedicht met een eigenzinnige titel die de lezer al tot nadenken stemt, en daarna in 18 regels op zoek gaat naar geluk voor het ‘ik’. De sporadische rijm trekt extra aandacht naar die regels, en het gaat soms op het absurde af – groeide de ik nu echt in de grond, of gaat dat over diens voornemen? Het is onduidelijk of de ‘ik’ uiteindelijk naar ‘buiten’ trekt, en dat zorgt ervoor dat dit gedicht fascineert.”

Juryrapport De Turingprijs over ‘Het binnen in het binnen door buiten beslagen’.

DE WONDERLIJKE AVONDUREN VAN SCABMAN

“Op de tast meende ik de overnacht ontpopte bulten op het conto van muggen te kunnen schrijven: een diagnose die ik nog altijd niet met zekerheid kan verwerpen. Merkwaardig was natuurlijk dat die beesten zich begin november aan me hadden vergrepen. En dan ook nog eens tijdens die onkarakteristiek vroege vrieskou, al merkbaar tijdens dat flitsbezoek aan Brussel voor een bijrol in La Vie de Luna, een korte film van Else en Elwin, twee oud-huisgenoten, naar België verkast om daar een filmstudie te volgen. Eveneens merkwaardig was dat de bulten tevoorschijn waren gekropen uit de dunne en bloedarme huid van mijn voorhoofd.”

In Utrecht Stad wordt regelmatig een omineuze man in lange zwarte jas gesignaleerd, zijn gezicht overwoekerd met mysterieuze zweren. Hij verschuilt zich in portieken, stalkt vrouwen door steegjes, valt terrasbezoekers lastig, berooft studenten van hun fietsen, maar weet voor het ochtendgloren altijd de binnenstad te ontvluchten. De politie zit hem op de hielen, en soms weet een straatcamera een glimp van hem op te vangen, maar zoals altijd is heel Utrechts hoop op Roy van B. gevestigd. Zal deze plaatselijke held zijn nieuwe aartsvijand een halt toeroepen, of gaat Utrecht volledig ten gronde aan de streken van Scabman, misschien wel Roy van B.’s geduchtste tegenstrever tot op heden.

KINDERZIEKTES

In Kinderziektes wordt in 15 verhalen de versplinterde geschiedenis van een jeugd opgeroepen, van de jaren voorafgaand aan de verwekking tot aan het definitieve afscheid van de kindertijd. Onderweg maken we kennis met een man die zich een trauma fantaseert, een familie die zich in de fijne kneepjes van de wegschraapselbereiding bekwaamt, een dominee die een hipsterbaard cultiveert, een jongen die tieten ontwikkelt, een lerares die zich de fantasiewereld van haar leerling binnen forceert, het gehoefde equivalent van een directeurszoon, een verstokt student in gevecht met de laatste huisgenoot die hem duldt, en een schrijver die al die personages in verhalen onderbrengt waaraan hij de interpretatie van zijn jeugd probeert op te hangen.

“Ik sloop op de koffietafel af en nam een kijkje in de boodschappentassen, wat Tante mij ten strengste had verboden. Waarom ze dit gedaan had weet ik nog steeds niet, maar achteraf bezien had ik moeten luisteren. Niet alleen omdat mij na het openen van de tweede tas een vele malen ergere stank in het gezicht werd geworpen, ook en vooral omdat ik het maar al te zielig vond, in het begin, om die kat daar zo opeen gepropt te zien liggen. De oogjes hadden iets weg van rauwe bruine bonen (die dan eigenlijk nog blauw zijn, iets naar grijs neigend, zoals ik de laatste jaren heb geleerd), rauwe bruine bonen waaraan een muis heeft zitten knagen. Het vel rondom de schouders en de voorpoten hing erbij als dat van de kippenpoten die mijn moeder vroeger iedere donderdagmiddag bij de plaatselijke poelier haalde, en het tongetje hing uitgesteld over de zijde van de afhangende onderkaak.

Hoe erg ik het allemaal ook vond, lang duurde het niet, want al snel begon ik me te verwonderen over hoe iemand op het idee was gekomen een dode kat in iemands boodschappentas te stoppen.

Misschien was het een presentje, omdat we zulke winstgevende klanten waren geweest. Dat deden ze wel vaker. Zo hadden ze me eens een speelgoedauto, een andere keer een pakje voetbalplaatjes, en later zelfs een hele collectie knuffels geschonken. Maar dit was natuurlijk allerminst een knuffel en waarschijnlijk ook niet voor mij bestemd. Het kassameisje had zich natuurlijk verwonderd over het gebrek aan vlees in ons toch zo goed gevulde boodschappenkarretje. Mogelijk had ze op weg naar werk een dode kat op het wegdek gevonden (ze had die met geen mogelijkheid kunnen laten liggen, zo begaan was ze, maar wist later ook niet wat ze ermee aan moest) en had gedacht dat wij die wel konden gebruiken. En waarom ook niet? Het beestje was nu toch al dood. Waarom het vlees niet gebruiken om een varken van de dood te redden? Op school had ik daar eens een verschrikkelijke film over gezien, waarin de varkens in polonaise in één of andere automaat verdwenen. Wat een geluid kwam er uit die beesten! Mijn klasgenootjes lachten toen ik erom moest huilen en zouden er nog weken een gewoonte van maken me tijdens de kleine pauze, na schooltijd en soms zelfs in de weekenden met speciaal daarvoor achtergehouden Bassie & Adriaan-worst te bekogelen.

Het kon natuurlijk ook zo zijn dat de kat helemaal nog niet dood was toen die in de tas terechtkwam, maar dat die tijdens de terugtocht is gestikt. Ook hiervan kon het kassameisje als schuldige worden aangewezen. Ze had er redelijk slecht uitgezien, met zweren op haar kop en alles. Niet onwaarschijnlijk zag ze een zeer spoedige dood tegemoet en zocht ze een nieuw baasje voor haar favoriete huisdier. Tante, met haar vriendelijke stem en door gedeelde aftandsheid vertrouwd ogende aangezicht, was de gelukkige geworden. Of nou ja, gelukkige… niemand met enig hart kon hier natuurlijk gelukkig van worden, maar het was de laatste wens geweest van een stervende puber. Die kon je toch moeilijk negeren.

‘Tante, moet je eens kijken,’ zei ik, de boodschappentas voor haar openhoudend.

Ze schrok toen ze erin keek en kon mijn lachen daarover absoluut niet waarderen.

‘Waar komt dat vandaan?’ vroeg ze, en ik vond dat eigenlijk een beetje een domme vraag, want hoe moest ik dit nu weten.

‘Die heb ik er in gedaan.’

Het was eruit voor ik er erg in had, maar nu ik het eenmaal gezegd had, kon ik maar het beste bij mijn verhaal blijven.

‘W-waarom,’ stotterde ze.

Ik besloot voor de verklaring van de varkensbesparing te gaan.

‘O…’ zei ze. ‘O.’

Het was me opgevallen dat ze tijdens het aanhoren van mijn verklaring geleidelijk aan begrip begon te tonen.

‘Mama heeft me dat uitgelegd,’ voegde ik er trots aan toe. ‘We gaan altijd samen op pad om dode beesten van de weg te schrapen. Altijd op zondag. Maar nu niet natuurlijk, want nu ben ik bij jou.’

Tante knikte.

‘En wat doen jullie dan?’ vroeg ze nu. ‘Ik bedoel… met die beesten.’

Wegschraapsels,’ verbeterde ik haar.

‘Ja, ja, natuurlijk…. wegschraapsels. Maar uhm, Martijn, hoe bereiden jullie die dan… die wegschraapsels?’

Ik zag er een uitnodiging in en zei Tante me naar de keuken te volgen. ‘En vergeet de kat niet!’

Nadat ze een groot vleesmes uit de keukenla had gepakt (ikzelf kon daar niet goed bij) overhandigde ze die aan mij. Ze moet gezien hebben dat ik een beetje boos op haar was omdat ze de show probeerde te stelen, want haar gezicht stond onkarakteristiek moeilijk en ze pakte onmiddellijk een opstapje uit een keukenkastje en zette dat voor het aanrecht neer.

Haar nog wat extra uitleg verschaffend over de wegschraapselbereiding en meest smakelijke katonderdelen nam ik de kat van haar over. Ik stapte op het opstapje en legde het beestje met de rug op de in het aanrecht verankerde houten snijplank. Nadat ik het maagje had opengesneden, haalde ik er één van de niertjes uit.

‘Hier,’ zei ik, het bloederige hompje in Tantes handen drukkend, ‘deze koken we altijd.’

Tante keek bedenkelijk naar het dampend in haar hand gelegen orgaanvlees. ‘Sorry schat, maar dit is de lever.’

‘O, ja, natuurlijk.’

 Ik liet mijn hand opnieuw in het beestje verdwijnen en haalde er ditmaal iets uit dat naar ik meende anders van vorm was. Ik hield het vragend naar haar op.

‘Goed zo jochie. Dat is een niertje.’

Nu ik zag hoe trots ze op me was, viel het me moeilijk haar het één en ander te bekennen.

‘Uhm, Tante…?’

‘Ja jongen?’

‘Zou jij het misschien kunnen koken? Ik ben daar niet zo goed in.’

Tante deed niet moeilijk over mijn plotselinge afhankelijkheid en bereidde het niertje.

‘Alleen koken?’ vroeg ze me nog.

Ik knikte.

‘Daarna niet meer bakken?’

‘Eerst koken, dan bakken,’ legde ik uit

‘Doet jouw moeder er normaal gesproken nog wat op? Iets van kruiden of zo?’

Ik had het net zo goed zelf kunnen doen.

‘Nee,’ zei ik. ‘Wij eten het altijd puur. Dat is het lekkerste.’

Uiteindelijk was het beter geweest als we er toch iets van kruiden op hadden gedaan. Tijdens het eten keek ik nog verscheidene malen verlekkerd door het keukenraam naar de appelboom in de voortuin, waarin twee merels een nestje zaten te bouwen. Dan dat maar, alles beter dan deze taaie grijze hompen die zich hardnekkig aan je kiesholten vastklampten om je hun uitwerking op je stoelgang te besparen. Maar ik leek de enige te zijn die deze mening was toegedaan. Nog nooit had ik iemand zo zien genieten als Tante van dat niertje. Althans, van haar helft, want het tweede niertje was al te veel door het rottingsproces aangetast om nog iets fatsoenlijks van te bereiden.

Hoewel ze later zou verklaren die gehele nacht op het toilet te hebben doorgebracht – en ook in de achterliggende dagen, misschien wel weken door lang aanhoudende maagkrampen bevangen te zijn geraakt (al kon dat ook met andere oorzaken vandoen hebben) – vond ze het zelfs zo smakelijk dat ze me vroeg of ik de volgende dag weer wilde langskomen. Zij zou overdag wel op zoek gaan nieuw vlees, of wegschraapsels, zoals zij het nu ook zelf begon te noemen. Omdat ik na schooltijd over het algemeen toch niets te doen had, stemde ik hiermee in. ‘Maar zorg wel dat je dit keer iets anders haalt dan kat. Die beginnen me te vervelen.’”